Paul Citroen
tekeningen uit de periode 1930 – 1960
(afkomstig uit het bezit van de familie Citroen)
expositie: 22 april t/m 25 juni 2015
PAUL CITROEN TEKENT PAULIEN
Galerie Quintessens toont dit voorjaar een bijzondere verzameling portretten die tekenaar, schilder, fotograaf, verzamelaar en kunstbeschouwer Paul Citroen (Berlijn 1896 - Wassenaar 1983) tussen 1930 en 1960 maakte. De collectie is afkomstig van zijn dochter Paulien.Van jongs af aan was Citroen in schilderen geïnteresseerd. In 1922-1924 studeerde hij aan het Bauhaus in Weimar waar studenten hun eigen creativiteit moesten ontdekken door te werken met uiteenlopende materialen. Ook werd er bewust kunst en architectuur gemaakt die een maatschappelijke impact hadden. Hier kwam Citroen in contact met schilders als Paul Klee en Kandinsky. In 1933 stichtte hij samen met Charles Roelofsz en Jan Havermans de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam die op de kunstpedagogische methoden van het Bauhaus was gebaseerd. Later zou hij op de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag 25 jaar lang volgens dezelfde methode lesgeven.
Paul Citroen had een levenslange fascinatie voor portretten. Dat had ongetwijfeld te maken met zijn interesse in mensen, hij was een echt ‘mensenmens’. Tekenen en schilderen was een manier om dichtbij iemand te komen. Nogal wat internationaal beroemde collega-kunstenaars poseerden voor hem, onder wie Max Ernst, Otto Dix, Oskar Kokoschka en Marc Chagall. Citroen vereeuwigde ook Nederlandse collega’s, leerlingen van de Haagse kunstacademie en vrienden en bekenden.
Paulien aan tafel in Wassenaar,22 september 1942,
aquarel en Oost-indische inkt/papier. 25 x 35 cm.
Thuis had hij twee trouwe modellen: zijn echtgenote en zijn dochter. En dan was er nog zijn eigen gezicht, een onderwerp ‘onder handbereik’. Ook hiervan zijn enkele voorbeelden op de expositie te zien. “Ik kan in mijn portretten wel laten zien hoe iemand is, hoe zijn aanzien is, maar ik kan niet laten zien hoe hij geworden is zoals hij nu is, zoals een romanschrijver kan doen.”
“Wonderlijk: men tekent een geliefd iemand, men wil het lieve van hem tekenen en opeens bijvoorbeeld duikt de vraag op of de afstand van neus tot mond groter of kleiner is dan die van mond tot kin - en voort zweeft de liefde.” Paul Citroen doet deze uitspraken in de uitgave ‘Notities van een schilder’ uit 1966. Hierin komen veel van zijn denkbeelden over kunst samen. “Mijn vader had altijd een schrift bij zich om te kunnen tekenen en schrijven”, herinnert dochter Paulien zich.
Paulien kamt haar haar, 6 augustus 1944,
Siberisch krijt/papier, 38 x 36 cm.
Paulien werd in 1930 geboren, haar naam is een samentrekking van de voornamen van haar ouders: Paul en Lien. Citroen fotografeerde zijn dochter veelvuldig en maakte tekeningen en schilderijen van haar. Op de veelal serene portretten ligt de nadruk op haar engelachtige gezicht. Portretten zijn er ook van moeder en dochter samen. In Galerie Quintessens zien we de diversiteit van technieken die hij gebruikte: hij werkte met pen, houtskool, aquarel en olieverf. “Zo lang ik mij kan herinneren tekende mijn vader mij”, vertelt Paulien. “Op de tentoonstelling is al een babyportret te zien, maar ook een houtskooltekening toen ik 28 jaar was. Ik vond dat tekenen leuk, op die manier kon ik tijd met hem doorbrengen. Ik hoefde ook niet stil te zitten en maakte gewoon mijn huiswerk of deed iets anders. Soms voegde hij jaren later nog iets toe aan een portret.”
“Vader zong veel tijdens het werken, oude Duitse liederen en opera’s. Hij was in de tijd dat hij in Berlijn woonde vaak naar de Opera geweest en kende veel uit zijn hoofd. Toen ik jaren later voor het eerst Le nozze di Figaro bijwoonde, was dat een openbaring. Ik was zo aan de stem van mijn vader gewend, ik merkte toen pas hoeveel verschillende rollen er waren. Ik kwam er in het theater achter dat hij die dus allemaal kende, inclusief de orkestpartijen.” Vader en dochter, die een warme band hadden, hielden ook van wandelen. “Toen we in Wassenaar woonden, liepen we vaak naar zee. Vooral mijn vader praatte dan, over wat hem bezighield, hoe mensen redeneren en het waarom van dingen. Hij sprak zijn gedachten vrij uit. ‘Tekenen en leven zijn één’, zei hij. Zo ging het ook in het dagelijks leven. Toen hij les gaf op de academie in Den Haag was er een bepaalde klas waarmee hij een uitzonderlijke band had. Ze noemden hem Oom Paul. Herman Berserik zat o.a. in die klas. Mijn vader kocht ook werk van die leerlingen. Ze kwamen geregeld bij ons over de vloer.”
Paulien en haar moeder Lien Citroen tijdens ‘de onderduik’ in ‘s Graveland,
11 november 1944, gemengde techniek/papier, 37 x 35 cm.
De oorlogsjaren
De Tweede Wereldoorlog was voor Paul Citroen, die van joodse afkomst was, een harde, zeer beklemmende periode in zijn leven. In 1943 dook hij onder in Wassenaar. Begin 1944 verhuisde hij naar een ander onderduikadres in Laren. Hij bleef wel doorwerken. Omdat hij veel alleen was, werden dat vooral zelfportretten. Na D-Day in juni 1944 voegde hij zich bij zijn vrouw en dochter, die ondergedoken zaten bij Uitgeverij ‘ De Driehoek’ van Henri Methorst in ’s Graveland. Paulien was toen veertien jaar. “We deelden met z’n drieën een kamer op de bovenverdieping van het huis. Van daaruit hadden we uitzicht op de tuin en de watertoren, waar hij later schetsen van maakte. Het zoontje van de uitgever kwam vaak bij ons over de vloer. In dat gezin werd Sinterklaas gevierd, muziek gemaakt en toneel gespeeld. Daar werden wij ook voor uitgenodigd, dat was bijzonder. Mijn vader maakte tijdens de onderduik een boekje voor mijn moeder. Hij portretteerde haar met haar naaiwerkje, of mij wanneer ik de aardappels aan het schillen was. Dagelijkse dingen, ondanks de oorlog. In de laatste dagen van de oorlog heeft mijn vader nog buiten getekend. Dat was vanaf het terras.”
Paulien, circa 1956,
Siberisch krijt/papier, 72 x 54 cm.
Citroen bleef na de oorlog het schilderen combineren met andere activiteiten. Hij ontwierp onder meer decors voor De Nederlandse Opera, zomerpostzegels, grafiek en boekillustraties. Tijdens het Rembrandtjaar in 1956 kwamen er veel kunstenaars naar Nederland en had hij een aantal afspraken weten te maken. Paulien: “Mijn vader sprak geen Engels dus mocht ik mee als tolk toen hij Henry Moore ging portretteren in een kamer in het American Hotel.” Ook was er een ontmoeting met Marc Chagall. “Mijn vader vertelde hem dat hij een hele vroege tekening van hem had. Chagall werd enthousiast en wilde deze graag ruilen voor een andere. Het was spannend of hij dat werkelijk zou doen, maar een tijd later kwam er gewoon met de post inderdaad een andere tekening.”
Maaike Staffhorst